De ‘normaal’
Normaal willen zijn is misschien wel Nederlandser dan ‘gezellig’. Denk aan “Normaal doen.” op campagneposters of aan de uitdrukking “Doe maar normaal, dan doe je al gek genoeg”. Wat mij betreft kent die Nederlandse gezelligheid zijn tijd, want de norm van ‘normaal’ kan het behoorlijk ongezellig maken. In haar boek met de veelzeggende titel “Am I Normal / the 200 years search for normal people (and why they don’t exist)” beschrijft Sarah Chaney de desastreuze gevolgen van ons ‘normaalbeeld’ of, in de woorden van Josie Glausiusz in de Guardian: “it’s power to alienate and oppress”.
Pijnlijk genoeg, zo valt er te lezen, is het de nalatenschap van nota bene onze VVSOR voorgangers. Neem de statisticus Quetelet (1796–1847), die de borstomtrek van Schotse soldaten opmat om zo de ‘gemiddelde man’ te definiëren. Met hun analyses hakten de statistici ons beeld van de gemiddelde mensen “Norma” en “Norman” -beter bekend als “Henk” en “Ingrid”- uit steen. Een steen waar wiskundigen tot 1800 misschien wel onder hadden geleefd, toen zij nietsvermoedend de term ‘normaal’ introduceerden om de lijn aan te duiden die loodrecht op een andere lijn staat.
Benoem vandaag de dag op een plechtige toon dat iemand ‘anders’ is, of trendy gezegd ‘niet normi’, en de negatieve lading is voelbaar.
Hokjes aankruisen
De angst die dit inboezemt, blijkt wel uit vragenlijstonderzoek. Vraag je iemand om een hokje aan te kruisen met het aantal glazen wijn dat diegene in een week drinkt (geen, 1-3, 4-5, 6 of meer), dan zal niemand ‘6 of meer’ invullen. “Er zijn er zat die veel meer drinken dan ik” is de rationale voor de weigering zichzelf in de hoogste categorie te plaatsen, ver verwijderd van de referentiecategorie. Ooo, je zal maar buiten de norm vallen!
Dit los je op door altijd een extremere categorie toe te voegen, in de hoop op eerlijke antwoorden, leerde ik tijdens mijn studie. Maar wat te denken van de respondent met een vragenlijst voor de neus, vertwijfeld, op zoek naar het hokje wat op z’n minst “het meest van toepassing” is?
Kunnen we als statistici maar beter stoppen met categoriseren?
Dat hoeft niet, mits we het beestje bij de goede naam noemen, bepleit Mounir Samuel. Zijn boek met de spraakmakende titel “Je mag ook niks meer zeggen / een nieuwe taal in een nieuwe tijd” is een aanrader voor iedereen die inclusiever taalgebruik wil hanteren: onderzoekers, docenten, studenten en wie ik hier nog vergeet (kruis maar aan). Zelf had ik dit graag willen lezen voordat ik colleges statistiek gaf aan studenten van Leiden University College, vaak voor in maatschappelijke ontwikkelingen. Met een mond vol tanden stond ik daar met slides vol kruistabellen en regressielijnen over Norma en Norman.
Balanceren op een normaalverdeling
Toch willen we ook niet té normaal zijn.
We balanceren op een wankel koord, tussen ‘al te gek’ en ‘veel te standaard’. Op een normaalverdeling, waarbij je niet te veel in het extreme wil komen. (Alhoewel: ‘te gek’ klinkt dan wel weer positiever dan ‘gek’.).
“De normaalverdeling” – hoe houdbaar is die benaming eigenlijk? Zouden we die niet moeten vervangen? Dat we het voortaan de ‘klokverdeling’ noemen, bestand tegen de tijd, een stukje wijzer?
De Normale Mens
De lezer met een voorkeur voor rekenen en een beperkte alcoholconsumptie ten spijt: ook jij zit in de staart-waar-je-niet-wil-zitten. De Normale Mens, en daarmee bedoel ik eenieder voor wie de dagelijkse dosis statistiek beperkt blijft tot de 2-1 van Spanje tegen Nederland, begint te gapen als je begint over een normaalverdeling, en jij klaarblijkelijk niet (getuige dat je hier bent aanbeland). Daarmee ben je dus een afwijkend exemplaar.
Zou dat zijn wat de wiskundigen bedoelden te zeggen, toen ze hun ‘normaal’ lanceerden? Afwijken van het gemiddelde, loodrecht staan op de norm, juist dat is het normaalste is wat er is.
Hoofdfoto: pxfuel
Add comment